Achttien was ik, en zwaar depressief. Of eigenlijk: melancholisch. Jammer dat het woord melancholie uit de mode is geraakt. Het drukt precies uit hoe ik me toen voelde. Alles was zwart, zwaar en zinloos. Hele dagen lag ik op bed zinloos te wezen. Mijn net begonnen studie geneeskunde leek onhaalbaar, en hoewel ik niet dood was, was mijn leven toch echt gestopt.
Na maanden meldde een bezorgde vriendin mij aan bij de ggz. Als ik me goed herinner bracht ze me zelfs naar de eerste afspraak. Ik had twee gesprekken met een vriendelijke jongeman die aandachtig luisterde, af en toe begrijpend knikte en vooral veel aantekeningen maakte. Dat voelde prettig. Na afloop vertelde hij me dat hij ‘het’ zou gaan bespreken. Ik zou nog wel horen hoe het verder zou gaan. Nee, hij ging mij niet behandelen. Hij deed alleen de ‘intake’. Daar keek ik van op. Ik had hem net – een bovenmenselijke inspanning als je depressief bent – mijn hele levensverhaal verteld en had het gevoel een ‘klik’ met hem te hebben.
Een paar weken later had ik een afspraak bij een dame. Ze gaf een korte introductie – ik mocht vertellen wat spontaan bij me opkwam – en zei toen tot mijn verrassing geen boe of bah meer tegen mij. Maar ik was depressief en hoe ik ook mijn best deed, er kwam niets bij me op. Driekwartier lang zeiden we helemaal niets tegen elkaar. De klok tikte de tijd weg. De week daarop: niets. Ik was radeloos! Wat was dít? Moest ik híer nou beter van worden?
‘Tot volgende week’ zei ze routinematig na klokslag driekwartier. Ze had zich al van me afgewend. Ik kwam natuurlijk niet. De week daarop ook niet. Ik verkoos de stilte van mijn eigen studentenkamer. Van de ggz heb ik nooit meer iets gehoord. En de depressie hield na een slopende negen maanden vanzelf op. Dat doen depressies weet ik nu. Ik pakte mijn leven en studie weer op en nam me voor om nooit, maar dan ook nooit, psychiater te worden.
Ik werd psychiater. Ik kon het niet laten. Het is het mooiste vak in de wereld. Toch heeft deze eerste kennismaking met de psychiatrie me gevormd. Ik weet als geen ander dat je als patiënt wil weten wat je mankeert en wat er aan gedaan kan worden. Wat zeg ik? Je hebt er recht op! Wat weet een achttien jarige nou? Had ik een depressie? Zeg dat dan! Is het behandelbaar? Laat het me weten! In duidelijke, begrijpelijke taal alsjeblieft. Praat met me. Overleg met me over welke behandeling de beste is. Nothing about me, without me. En nee, de beste behandeling voor een ernstige vitale depressie is niet psychoanalytische therapie. Met goede antidepressiva was ik maanden eerder hersteld.
Naast ‘weten en begrijpen’ heeft iedere patiënt er behoefte aan ‘gezien en begrepen’ te worden. Als mens. Als je ziek bent, ben je niet zomaar ziek. Nee, je ziek zijn heeft een verhaal. Ziek zijn beïnvloedt je leven en dat van de mensen om je heen. Ook daar wil je over kunnen praten met je hulpverlener. Dat moet dan wel kunnen, er moet tijd voor vrijgemaakt worden en aandacht voor komen. Het wordt hoog tijd dat we in de zorg naast evidence based medicine, naast richtlijnen en protocollen, ruimte overhouden om mens te zijn in het contact met de ander. Hoog tijd voor wat meer compassie in de zorg.
Deze blog verscheen eerder op de site van Samen Sterk zonder Stigma.